"In de jaren om 1780 heen toen er grote economische voorspoed in Friesland heerste, werd op veel plaatsen de drang tot meerdere belezenheid en ontwikkeling aangekweekt. In de steden en grote dorpen vormden zich gezelschappen of kransen. Ongetwijfeld kan men ze patriottische sociëteiten of gezelschappen noemen, in wier midden ook veel politieke gesprekken gevoerd werden. Er heerste trots de grote stoffelijke welvaart, onder de toonaangevende standen een toenemende ontevredenheid over de politieke toestand in Friesland. De omstandigheden drongen langzaam maar zeker naar een omwenteling. Uit de vaderlandse historie blijkt dat deze haar eerste beslag heeft gekregen in 1795, met behulp van Franse troepen. In 1780 waren van die vrijheidsdrang ook al symptomen te bespeuren. Behalve een groeiende revolutionaire gezindheid kenmerkten deze gezelschappen zich ook wel door een godsdienstige belangstelling, die vooral gericht was op de ethyk, op het Christelijk leven in dagelijkse handel en wandel, meer dan op de kerkelijke leerstellingen". (Wendelaar Bonga, Ook dit is Dokkum, p. 3)
"…in de genoemde kunstzinnige gezelschappen waren de vooraanstaande Remonstranten en Doopsgezinden in Dokkum de toonaangevende leden, die bij de bestaande vaderlandse kerk en de stadsambten geen boodschap hadden en vaak meer geduld, dan gul onthaald werden. Beste, brave burgers van de stad, maar vanwege hun godsdienstige inzichten niet benoembaar in de stedelijke betrekkingen althans niet tot 1795, toen de grote omkeer kwam en de Bataafse republiek haar intree deed. De leden van 't kunstzinnige gezelschap zijn alle Vrijzinnig. Dat blijft ook zo de gehele 19e eeuw door. Het is mij bij mijn onderzoek niet gebleken, dat ook maar éénmaal een lid van de orthodoxe of rechtzinnige richting tot Besturend lid benoemd is. Politiek gesproken zijn de mannen na 1815 Liberaal, het Gezelschap ademt natuurlijk ook een Liberale geest. Allemaal mensen van aanzien, vooraanstaande leden van de burgerij van Dokkum. Wat hun maatschappelijke en sociaal-economische positie betreft zou men kunnen zeggen burgerlijke élite. De latere kring van medelezers zal ongetwijfeld een enigszins ander beeld vertoond hebben deels gerecruteerd uit een eenvoudiger, lager aangeslagen levensmilieu. De élitekring waren strijders voor een gematigde verwezenlijking van de revolutiebegrippen, die in Staatsinstellingen de uitersten vermeden en tot middelen van geweld zeer zelden de toevlucht namen. Hun doel was persoonlijke vrijheid, heerschappij van den middenstand en een parlementaire regering. Vaak uiterst verdraagzaam behalve tegenover de Orthodoxen". (Wendelaar Bonga, Ook dit is Dokkum, p. 2)
"De zeer geachte heren Herke en Taco Schonegevel waren beide bekwame en smaakvolle mannen van den vooruitgang en leden van de Remonstrantse gemeente. Deze gemeente was, even als die der Doopsgezinden, toenmaals zeer klein, en was het bij beide gebruikelijk, dat Proponenten, die de kweekscholen te Amsterdam hadden verlaten, eerst enige tijd naar Dokkum gingen, om die gemeente te bedienen tot zoolang ze een beter beroep ontvingen. Als zoodanig zijn daar achtereenvolgens geweest, bij de Remonstranten, M. STUART, C.W. WESTERBAEN en F. VAN TEUTEM, en bij de Doopsgezinden R. KOOPMANS, M. SIEGENBEEK en anderen; mannen, die later in de aanzienlijkste gemeenten en als hoogleeraren grooten naam hebben gemaakt". Aldus Eekhoff in zijn opstel "De Dokkumer krans, Een gesprek in den Prinsentuin". Tezamen met de eerder genoemde rectoren van de Latijnse school vormden zij, volgens Mr A. Telting: "eenen kring van beminnaren der geschied- en zedekundige wetenschappen, in welken de beste werken, in die vakken uitkomende, gemeenschappelijk gelezen en vervolgens besproken werden".
De leden van het Gezelschap gingen beurtelings bij een der proponenten ter kerke, de ene zondagmorgen dus bij de Remonstrantse, de volgende bij de Doopsgezinde predikant. Er bestond toen een nauw verband tussen deze twee kerkelijke groepen, die in mei 1798 leidde tot een samengaan in de 'Verenigde Christelijke Gemeente'.
De dirigerende leden van het gezelschap kenmerkten zich door een vrijzinnige, vooruitstrevende, liberale en moderne instelling en werden gevonden in de kringen van de dominees van de Remonstranten en Doopsgezinden, later ook van de Hervormde gemeente. De rectoren van de Latijnse School waren vrijwel allemaal lid, burgemeesters, vooraanstaande kooplieden, apothekers, artsen, tandartsen, veeartsen, notarissen, ontvangers der registratie, griffiers, postdirecteuren, gemeentesecretarissen komen met regelmaat voor. Over het algemeen goed opgeleide mensen, waarvan een behoorlijk intellectueel niveau verondersteld mag worden. Veelal lieden die vanwege hun professie voor een kortere of langere tijd te Dokkum waren neergestreken, maar van elders kwamen en meestal ook weer van hier vertrokken.
Er waren ook dwarsverbanden. Zo waren de dominees qualitate qua curatoren van de Latijnse school, waarvan de rectoren door het gemeentebestuur werden benoemd. Ook familierelaties waren niet zeldzaam. Bestudering van de ledenlijst laat daarvan vele voorbeelden zien. Ook blijkt uit die ledenlijst dat dikwijls dirigerende leden op jonge leeftijd werden uitgenodigd tot het gezelschap toe te treden.
Duidelijk is, dat steeds gestreefd is naar een gezelschap, waarin op een goed niveau over maatschappelijke en godsdienstige ontwikkelingen werd gesproken met het doel de gedachten te scherpen en jonge intellectuelen de gelegenheid te bieden zich te vormen door aan deze gedachtewisselingen deel te nemen. De duidelijke wens om vormend en educatief bezig te zijn, komt ook tot uitdrukking in het aanschaffen en bespreken van boeken en de opzet van de leesportefeuille en het instituut 'lezende leden'.